PID-sensoren (fotoinonisatiedetector) meten gasconcentratie door ultraviolette (UV) licht te gebruiken om doelstoffen te ioniseren. Ze zijn zeer gevoelig en veelgebruikt voor het detecteren van vluchtige organische verbindingen (VOC's).
De UV-lamp in een PID-sensor heeft doorgaans energieniveaus van 9,8 eV, 10,6 eV of 11,7 eV. De keuze van lampenergie is afhankelijk van het ionisatiepotentiaal (IP) van het te meten gas. De lampenergie moet hoger zijn dan het IP van het gas voor effectieve detectie. Formaldehyde (HCHO) heeft bijvoorbeeld een IP van 10,87 eV. Om formaldehyde te meten, moet een 11,7 eV-lamp worden gebruikt, aangezien een 10,6 eV-lamp dit niet kan detecteren.
Bij hoge vochtigheid (>90% RV) kan condens ontstaan op het venster van de UV-lamp, wat de nauwkeurigheid van de metingen beïnvloedt. Daarom worden PID-sensoren meestal gebruikt in droge omgevingen of zijn zij uitgerust met vochtbestendige kenmerken.
Blootstelling aan hoge concentraties (bijvoorbeeld >1000 ppm) of vlampunten van vluchtige organische stoffen (zoals oliën, aldehyden en aromatische koolwaterstoffen) kan leiden tot de ophoping van geïoniseerde producten en niet-vluchtige residuen (bijvoorbeeld siliconenolie, H₂S) op het UV-lampvenster. Dit kan de doorgelatenheid van UV-licht verminderen, wat resulteert in signaalverzwakking, langere responstijden en verminderde gevoeligheid. Langdurige blootstelling kan de UV-lamp permanent beschadigen. Om vervuiling te beperken, de impact te minimaliseren en de levensduur van de sensor te verlengen, wordt aanbevolen een pompbemonsteringsapparaat te gebruiken bij het gebruik van een PID-sensor. 
Hot News2025-10-29
2025-10-22
2025-10-28
2025-10-28
2025-10-28
2025-09-15